A- en B-jeugd

Ik wil terug naar Korfbalthema’s | Trainersportaal | Checklist voor trainers


Schieten

In de B (14 – 15 jaar) en A (16 – 18 jaar) worden spelers groter en sterker. Schieten van afstand gaat beter maar sneller schieten blijft noodzakelijk (het verdedigen wordt ook beter) en de spelers moeten zo snel mogelijk van verder leren schieten.

  • is in staat te scoren;
  • is in staat om schot te verbeteren per keer;
  • is in staat om snel en onder druk te handelen;
  • kan snel kiezen welke schotvorm gevraagd wordt.

Vrijlopen

Bij het vrijlopen blijft het belangrijk om de ruimte in het vak ROND de korf te verdelen.

Bewust vrijlopen t.o.v. de directe tegenstander wordt verder ontwikkeld, in combinatie met het verdelen van de ruimte door de aanvallers. Spelers gaan meer en meer herkennen wanneer ze welke functie in kunnen vullen: aanvallen, aangeven, afvangen.

  • herkent vrije ruimte in relatie tot kans op scoren (afstand tot korf);
  • herkent vrije ruimte t.o.v. tegenstander;
  • herkent vrije ruimte t.o.v. medespelers;
  • herkent in welke functie hij moet spelen;
  • kan acties timen.

Passen

Bij het passen staat het bewust herkennen van de vrije ruimte bij een medespeler, gevolgd door een pass, bovenaan. De uitvoering is meer en meer passend bij de korfbalsituatie.

  • kan gericht passen;
  • kan pass geven onder druk;
  • herkent of speler in scoringspositie staat;
  • kan pass geven die past bij de korfbalsituatie (lob, hoog, strak).

In balbezit blijven of in balbezit komen

Om in balbezit te blijven is het herkennen van afvangen belangrijk. Positie kiezen bij afvang, beoordelen waar een bal komt na een schot en in één keer vangen zijn belangrijke ontwikkelingspunten. Spelers leren herkennen wanneer ze voor een tegenstander kunnen zijn om de bal te onderscheppen en wanneer ze de tegenstander uit kunnen blokken.

  • kan uitblokken en daardoor duel winnen;
  • is in staat om te herkennen waar bal komt om die vervolgens te pakken;
  • kan een pass onderscheppen.

Voorkomen van schieten

Bij het 1-1 verdedigen probeert de verdediger zo dicht als mogelijk bij de tegenstander te blijven.

Overal in het verdedigingsvak! Het verdedigen van een doorloopbal krijgt aandacht, vooral het dichthouden van de looplijn (trambaan verdedigen).

  • kan daadwerkelijk schot hinderen / voorkomen ;
  • kan doorloopbal correct verdedigen / hinderen ;
  • herkent waar tegenstander kan scoren en past hierop verdedigen aan.

Voorkomen van vrijlopen

In de B en A wordt het inzicht wordt (verder) ontwikkeld m.b.t. de keuze: wanneer moet de speler 1-1 verdedigen, wanneer jagen op de bal. Welke positie moet worden ingenomen om schotkans eigen tegenstander te verhinderen, maar ook positiespel van tegenstander te verhinderen.

  • kan tegenstander volgen met zicht op de bal (driehoek) ;
  • herkent wanneer tegenstander in ruimte staat die niet gevaarlijk is;
  • voorkomt dat aanvaller in functie aangeef komt;
  • voorkomt dat aanvaller in functie afvang komt.

Voorkomen van passen

  • geeft druk op werparm.

Zie ook