Oefenstof

Ik wil terug naar Trainersportaal | Checklist voor trainers


Een van de meest gestelde vragen door (korfbal)trainers is:

“Hoe kom ik aan leuke en nuttige oefeningen voor mijn training?”

In dit hoofdstuk beschrijven we welke soort oefeningen volgens de visie van Synergo geschikt zijn om een training mee op te bouwen. Daarnaast laten we allerlei manieren zien om te variëren.

We maken een onderscheid tussen spelvormen en oefenvormen. Spelvormen blijven meestal zo dicht mogelijk bij het korfbalspel, ze zijn zo veel mogelijk ‘korfbalecht’. Met oefenvormen bedoelen we oefenstof die zich richt op individuelevaardigheden, zoals schieten, passen, afvangen (in balbezit blijven), etc. Het kan gaan om het aanleren, verbeteren, automatiseren of onderhouden van vaardigheden. Zowel van spelvormen als oefenvormen noemen we factoren die bepalen of een oefening leuk, uitdagend en leerzaam is.

Spelvormen

  • Korfbal spelen staat centraal

Korfbal spelen is korfbal leren. Vanuit het spelen wordt duidelijk dat niet alles zomaar lukt. Dat maakt spelers gemotiveerd om te leren. Weten ‘wat’ een speler moet doen, ‘wanneer’ en ‘waarom’ een bepaalde actie beter kan zijn dan een andere, is belangrijker dan weten ‘hoe’ je een techniek moet uitvoeren. Kijk maar eens naar het volgende filmpje:

  • Spelenderwijs leren

Het spelen van korfbal is de basis om de knelpunten te ervaren. Door de ervaring gaat een speler leren. Laat daarom altijd veel spelen. Vooral beginnende korfballers. En ……. doe zelf mee! 

De trainer kan, door spelvormen aan te bieden met bepaalde opdrachten, de ervaring oproepen. Om gerichter te oefenen kan het korfbalspel vereenvoudigd worden.

  • Herhaling stimuleert de ontwikkeling

Vooral voor jonge kinderen is herhalen belangrijk. Door regelmatig een spelvorm te herhalen, krijgen ze de kans om te ontdekken, te ervaren wat er allemaal tijdens een spel gebeurt. Ze gaan ook nadenken wat ze binnen die spelvorm nog meer kunnen doen. Vooral jonge kinderen vinden het leuk om te herhalen. Geef de spelers de tijd en de ruimte om te leren!

  • Doe zelf mee!

Vooral bij de F t/m de D is meedoen bij het spelen een stimulans. Ook bij oudere spelers kan dit heel nuttig zijn en een leuke uitdaging voor de spelers. Hoe vaak en hoe veel hangt helemaal af van de ploeg. Door mee te doen kan de trainer het spel sturen. Zeker als hij aan de spelers vraagt wat hij heeft gedaan of er bij vertelt wat hij doet. Na eerst meegedaan te hebben, kan een trainer vervolgens kijken wat de spelers met het voorbeeld en/of met de informatie doen. Hij kan er weer vragen over stellen. Het meedoen stimuleert.

  • Gebruik over- en ondertal situaties

Spelvormen beperken zich niet tot een situatie met 4 aanvallers en 4 verdedigers. Afhankelijk van het doel van je oefening en het gemak waarmee je team de oefeningen uitvoert, kun je variëren met het aantal aanvallers en verdedigers. Wil je bijvoorbeeld oefenen met het selecteren van de juiste kansen, dan is de vorm van 4-3 (of 4 – 2 bij een jonge groep) een mogelijkheid. Aanvallers kunnen je aanvallers kansen creëren. Wordt het toch te makkelijk, dan zet je er een volgende keer weer een verdediger bij.

Het toepassen van over- en ondertal situaties kan ook praktisch zijn als je op de training 7 of 11 spelers hebt. Denk aan de volgende mogelijkheden van aanvallers tegen verdedigers):

4-3, 4-2, 4-1; 
3-2, 3-1;
2-1;
1-2, 1-3, 1-4;
2-3, 2-4;
3-4.

Oefenvormen

  • Oefenvormen om aan te leren, te verbeteren

De kern is dat de oefenvorm zodanig is dat de speler iets leert of kan verbeteren. Dat kan op verschillende manieren. De trainer probeert een oefenvorm te vinden die de speler laat oefenen wat nodig is. Een voorbeeld:

Een beginnende korfballer leert het beste schieten met een tegenstander voor zich (denk aan F-wedstrijden). In een training is er bij voorkeur een verdediger waar over heen moet worden geschoten. Tegelijk wil de trainer iedereen aan het werk hebben. Alleen …….  verdediger zijn is wel saai! De trainer kan een situatie maken die lijkt op de wedstrijd door een touw te spannen op de hoogte van de verdediger, waar de aanvaller overheen moet schieten.

  • Het aanleren kan ook gebeuren door een ‘analoog’ begrip te gebruiken.

Een voorbeeld: als je geschoten hebt, moet je eindigen met ‘juichen’. De handen zijn helemaal gestrekt. Of, bij het geven na een strakke pass: je wijst naar de speler naar wie je gepasst hebt.

  • Foutloos oefenen

Een voorbeeld: een speler schiet van 2 meter. Als hij drie van de vijf pogingen raak schiet, mag hij een stap naar achteren en dan weer proberen 3 op vijf te schieten.    

Een bijzondere manier om individuele vaardigheden te verbeteren staat hieronder.

  • Differentieel leren

Differentieel leren betekent dat je bij het leerproces gebruik maakt van variaties in de taak, de omgeving en de sporter. Kijk maar eens naar dit filmpje (bron filmpje: Yoram del Mundo):

In het filmpje zijn de spelers niet alleen bezig met hun taak (schieten), maar ook met een subtaak (de ballon in de lucht houden). Dat maakt dat het leerproces anders verloopt dan wanneer de speler bijvoorbeeld moet schieten met lichte druk van de verdediger (zonder ballon dus). Door veel te variëren en steeds een andere taak of omgeving te gebruiken, verloopt het leerproces efficiënter dan wanneer de taak en omgeving steeds gelijk zijn.  

Een ander voorbeeld: laat een speler schieten met een rugbybal en een tweede speler proberen die af te vangen. Doordat deze ver weg springt, naar een niet verwachte kant, wordt het veel lastiger de bal te vangen voordat deze op de grond valt.

Een oefenvorm mag ook zeker een bepaalde ‘fun’-factor hebben, sterker nog, dat stimuleert de spelers alleen maar extra. Als je binnen de oefenvorm ook je te behalen doel kunt behalen, dan wordt fun steeds meer functioneel.

Variaties

De trainer kan spelen met de spel- en oefenvormen. Door een ‘omgeving’ te creëren wordt de gewenste uitvoering opgeroepen. Bij voorkeur wordt er een spelvorm gebruikt. Er is dan altijd sprake van spel – tegenspel (verdediger). Daardoor lijkt de oefening meer op een wedstrijdsituatie (‘korfbalecht’) en leren de spelers sneller.

Een trainer kan op allerlei manieren variëren met oefeningen, bijvoorbeeld door:

  • Een ruimte af te bakenen, die groter of kleiner te maken;
  • Opdrachten te geven aan aanvallers, dan wel verdedigers (of beiden);
  • Te werken met een bepaalde tijdsduur om iets te laten slagen (bijv. spelen binnen 3 tellen);
  • Te werken met een maximaal aantal balcontacten (bijv. binnen 2 passes tot schot komen);
  • Te werken met verschillende aantallen aanvallers en verdedigers;
  • Te werken met bijzondere materialen (denk bijvoorbeeld aan verschillende soorten ballen om F-jes mee te laten samenspelen);
  • Te werken met een verschillend aantal korven;
  • Een combinatie van bovenstaande.

Inspiratie voor oefenvormen:

  • De site van ‘Spelenderwijs verbeteren’ – hier moet je wel een abonnement op hebben;
  • Het boek “Korfbal spelen is korfbal leren” – 2egewijzigde druk.

Zie ook