C- en D-jeugd

Ik wil terug naar Korfbalthema’s | Trainersportaal | Checklist voor trainers


Dit is de fase na de beginnende korfballers. Spelers zijn 10 – 11 (D) of 12 -13 (C) jaar oud.

Tweevakskorfbal

In deze fase maken de spelers de overgang van 4Korfbal (F- en E-jeugd in één vak) naar tweevakskorfbal (D en verder) mee. Het spelen in twee vakken geeft een heel andere dynamiek aan het spel. Spelers zijn of aanvaller of verdediger. Het aanvallen wordt lastiger omdat de ‘snelle’ uitbraak verdwijnt.

Uitgangspunt blijft: Schieten als het kan. Naarmate de teams ouder worden komt aan de orde dat er meer gekeken wordt WANNEER er geschoten kan worden. Verder, sneller en uit beweging schieten blijven hoofdpunten bij het schieten.

Schieten

De korf staat bij de C-jeugd een stuk hoger dan bij de D’s. Dat heeft grote invloed op de afstand waar vandaan geschoten kan worden. Om te scoren moeten ze dichterbij de korf komen. Daarmee heeft het ook gelijk invloed op de ruimte waarbinnen kan worden aangevallen. Die wordt kleiner!

Sneller schieten wordt noodzakelijk (het verdedigen is ook beter geworden) en de spelers moeten zo snel mogelijk van verder leren schieten. Ook strafworp en doorloper worden in de C opnieuw goed geoefend, vanwege deze aanpassing.

  • sneller schieten;
  • van verder schieten;
  • herkennen vanaf welke afstand je kunt schieten;
  • in staat schot te verbeteren per keer;
  • snel en onder druk handelen;
  • verder leren van de strafworp (D);
  • verder leren van de doorloopbal (D).

Vrijlopen

Bij het vrijlopen wordt het meer en meer belangrijk om de ruimte in het vak ROND de korf te verdelen.

Bewust vrijlopen t.o.v. de directe tegenstander wordt verder ontwikkeld, zeker in combinatie met het verdelen van de ruimte door de aanvallers. Extra aandacht is nodig bij de overgang van de D naar de C (zie bij schieten). Er wordt gespeeld in een kleinere ruimte om maar tot een poging te komen.

Het samenwerken bij het vrijspelen krijgt aandacht vanaf de D-leeftijd. Spelers kunnen een aangeef innemen om een doorloopbal mogelijk te maken.

Spelers gaan meer en meer herkennen wanneer ze kunnen aanvallen, wanneer aangeven, wanneer afvangen.

  • loopt vrij in ruimte waar scoringskans is;
  • herkent vrije ruimte t.o.v. tegenstander;
  • herkent vrije ruimte t.o.v. medespelers.

Passen

Bij het passen staat het bewust herkennen van de vrije ruimte bij een medespeler, gevolgd door een pass, bovenaan. De uitvoering is meer en meer passend bij de korfbalsituatie.

  • kan gericht passen;
  • kan pass geven onder druk;
  • herkent of speler in scoringspositie staat.

In balbezit blijven of in balbezit komen

Om in balbezit te blijven wordt het herkennen van afvangen belangrijk. Het beoordelen waar een bal komt na een schot en in één keer vangen zijn enkele belangrijke ontwikkelingspunten.

In de verdediging gaat het er om dat spelers zien wanneer er geschoten wordt en dan meteen proberen in balbezit te komen.

Spelers leren herkennen wanneer ze voor een tegenstander kunnen zijn om de bal te onderscheppen

  • is in staat om te herkennen waar bal komt na schot;
  • kan bal na schot direct afvangen;
  • wint duel om de bal;
  • kan een pass onderscheppen.

Voorkomen van schieten

  • kan daadwerkelijk schot hinderen / voorkomen ;
  • kan doorloopbal correct verdedigen / hinderen ;
  • herkent waar tegenstander kan scoren en past hierop verdedigen aan.

Voorkomen van vrijlopen

  • kan tegenstander volgen met zicht op de bal (driehoek) ;
  • herkent wanneer tegenstander in ruimte staat die niet gevaarlijk is;
  • voorkomt dat aanvaller in functie aangeef komt;
  • voorkomt dat aanvaller in functie afvang komt.

Voorkomen van passen

  • geeft druk op werparm.

Zie ook